Kolonie akker
Elke kolonistenhoeve had de beschikking over ongeveer drie hectare grond dat onder leiding van de Maatschappij werd bewerkt, ingezaaid en geoogst. Aanvankelijk vooral met boekweit omdat dit gewas zelfs op voedselarme gronden nog wilde groeien. Vanwege de noodzaak tot vruchtwisseling ontstonden er later talloze kleine akkertjes met onder andere rogge, boekweit, aardappelen, haver en gerst. Naast de hoeve had men een moestuin voor eigen gebruik.
Johannes van den Bosch wilde geen veeteelt. Koeien waren duur en de Maatschapppij van Weldadigheid had altijd een geldprobleem. Het was al lang duidelijk dat op de arme gronden van Drenthe akkerbouw alleen mogelijk was in combinatie met grasland en veeteelt. De mest van de koeien kon dan gebruikt worden om de akkers enigszins vruchtbaar te maken. Zonder die mest wilde eigenlijk alleen boekweit groeien. Boekweit groeit op schrale grond. De Stichting Weldadig Oord heeft onder andere de doelstelling om de kleine akkerstructuur met oude gewassen weer zoveel mogelijk terug te brengen in de Vrije Koloniën van Weldadigheid.
Omdat de Maatschappij met name ook rogge en aardappelen wilde verbouwen, werd een contract afgesloten met de gemeente Amsterdam om het huisvuil van Amsterdam op te kopen. Hiermee werd bedoeld: de beerputten van Amsterdam, poep dus. Turfschepen die vanuit het noorden van Nederland turf in Amsterdam afleverden, gingen als strontschip weer terug naar het noorden. Deze stront werd via de Westerbeeksloot het gebied ingevoerd en werd met de hand over de akkertjes uitgestrooid. Op de plek waar nu de nieuwe koloniewoningen staan, zijn dan ook heel veel scherven, pijpjes en andere voorwerpen gevonden uit de beerputten van Amsterdam.